Wednesday, December 20, 2006

Simon Camiggelt en Jan Peter Belkenende

De eerste ontmoeting

We schrijven het jaar 2002. Jan Peter, Piet Hein en Ruud ontmoeten elkaar in een rokerig zaaltje. Jan Peter vraagt bedeesd aan Ruud wat hij daar nou mee aanmoet. Koningin Beatrix heeft hem uitgenodigd voor een informele bijeenkomst in een klein cafeetje aan de Denneweg te Den Haag.
“Je moet haar gewoon aanspreken,” zei Ruud geeuwend, “alsof ze Bianca is. Dat durf je toch wel ?”, vroeg hij nonchalant, terwijl zijn sigaartje achteloos van de ene mondhoek naar de andere verhuisde.
“Tuurlijk”, zei Jan Peter stuurs.
“Weet je wat ?,” zei Ruud, “de koningin is dol op kleine subtiele grapjes, ze is tenslotte hervormd op grote wielen en die lui houden wel van een geintje, ze vond Maarten ’t Hart altijd leuk en Youp van ’t Hek zelfs wel eens.”
“Maarten ’t Hart en Youp van ’t Hek ?,” zeiden Jan Peter en Piet Hein met een zuur gezicht. “Van Maarten ’t Hart weet ik alleen maar van dat hij een afvallige is en dat Knevel hem niet mag, die Youp is helemaal van god los, volgens mij heeft hij zichzelf treffend omschreven als schreeuwlelijk, ” zei Jan Peter.
“Juist, juist, zo’n grapje zal de koningin wellicht aardig vinden, daarmee charmeer je haar,” zo sloot Ruud het gesprek resoluut af en hij beende gehaast weg. Vreemd, normaal is hij altijd zo wollig en vreselijk langdradig aan het huichelen. Had hij een knappe secretaresse met een bevallig achterwerk met strakke plooirok buiten zien lopen en moest hij daar nog steeds achterheen ? De man is inmiddels toch 70 of is hij rouwig over het verlies ?

De drie dagen voor de afspraak waren niet zonder spanning voor Jan Peter, hij voelde zich opeens weer die omhooggevallen heikneuter die altijd in sprookjes was blijven geloven en hij wist eigenlijk dat hij dat feitelijk ook wel was. Thuisgekomen begon Jan Peter zich af te vragen wat zij in het café moesten doen, want Ruud en de koningin hadden hem niet het gevoel gegeven dat zij een gezellige praatster was. Om te voorkomen dat de hele middag uit stiltes zou bestaan, verzamelde hij een groot aantal citaten en moppen, waarvan hij de eerste woorden op papier schreef. Door dit papier herhaaldelijk te raadplegen, was hij die zaterdagmorgen zover dat hij alle grappen zonder moeite kon weergeven. Jan Peter:

Ruim bijtijds, een uur van tevoren, begaf ik me naar het café en zocht een plaats dicht bij de deur. Tweemaal veerde ik voor de verkeerde dame op. Deze ervaring deed mij zo inbinden, dat ik argwanend bleef zitten toen zij eindelijk binnenstapte.
“Dag,” zei ze, angstig achterom kijkend, als was zij achtervolgd door enige gorilla’s.
“Dag Majesteit,” sprak ik op mijn beurt. Ik hielp haar bij het uittrekken van haar mantel en zij liet een mooie lichtblauwe wollen jurk en bijpassende coltrui zien. De kelner bracht op ons verzoek groene thee. We zaten. Nou, die eerste minuut is me nog niet eens zo slecht afgegaan, dacht ik.

“Hoor eens,” zei ik, moed vattend. “Ik zat laatst in de kroeg en daar kwam ik een vriend tegen. Zegt die vriend….”De eerste grap van de reeks kwam er uit, wat hortend nog, maar toch wel verdienstelijk. Daar ze niet onmiddellijk bevatte dat ik aan een anekdote bezig was, trof de pointe haar op een verkeerd moment, nét toen zij een ferme slok thee genomen had. Hoewel het tot voldoening stemde dat zij wilde lachen, leverde de uitvoering van dit voornemen een zorgwekkend schouwspel op. Eerst bolde zij de met consumptie gevulde wangen tot berstens toe, toen slikte zij alles tegelijk in het verkeerde keelgat en vervolgens liep een zwakke poging om hoesten en lachen te combineren uit op een gesproei over mij en het tafeltje heen, gevolgd door zo’n rauw, door merg en been dringend geblaf, dat verschillende mensen in het café opstonden om te zien wat er gaande was. Ten einde enige verlichting te brengen sloeg ik haar met de vlakke hand op de rug, maar het hoesten verminderde niet. Ze zag nu paars van benauwdheid terwijl de tranen haar over de wangen liepen.

“De koningin kan het beste even de frisse lucht ingaan,” zei de kelner.
“Languit liggen met ijs in de nek is ook heel goed,” sprak een man aan een belendend tafeltje.
“Nee, u vergist zich,” zei de kelner, “dat is voor bloedneuzen.”
Terwijl de mannen hierover begonnen te twisten, pakte de koningin opeens haar mantel en liep blaffend het café uit. Ik betaalde snel, maar toen ik buiten kwam, was zij reeds verdwenen. Nimmer hadden wij daarna ooit nog een informele bijeenkomst.

No comments: