Saturday, November 25, 2006

Willem Frederik Hermans

Dat zou ik ze maar niet aan hun neus hangen.

'Deze regering heeft mij te veel door de strot geduwd waar ik absoluut niet van gediend ben'

Op een zaterdagmorgen ontvangt Dr. Rufus (Roef) Dingelam, professor in de technische scheikunde, een telegram waarin staat dat hij de Nobelprijs heeft gekregen voor zijn in 1955 ontdekte synthese. Zijn vrouw Gré heeft geen belangstelling voor zijn werk en is alleen maar geïnteresseerd in de grootte van het bedrag van de prijs. Dingelam is verbonden aan de kleinste universiteit van ons kleine land, Groningen. Hij heeft het plezier in zijn werk volledig verloren: ‘Hij voelde de trilling in zijn gezicht die lachen bij hem verving.’ Die zaterdag wordt Dingelam gefeliciteerd met zijn prijs door boer Lagerwij die Gré en Roef een haan cadeau doet. De haan, het symbool van de mannelijke sexualiteit, komt er slecht van af: hij wordt doodgereden. De tweede figuur die Dingelam nog op zaterdag komt feliciteren is Eddy Barend, de psychiater die zijn leven te danken heeft aan Dingelam. Barend is een jood die aan het begin van de oorlog van Dingelam het advies kreeg zich niet te melden voor registratie.

Dingelams advies was: ‘Dat zou ik ze maar niet aan hun neus hangen.’

Eddy Barend draagt zijn visie aan het verhaal bij in de vorm van dagboekfragmenten waardoor hij zijn beroepsgeheim kan bewaren en toch spreekbuis van de auteur kan zijn door informatie over andere karakters te geven of te bevestigen. Zo schrijft Barend over de sinistere Goudewolf: ‘Waarom is uw rechterarm zo nu en dan als verlamd? Omdat u bang bent dat hij plotseling onder de kreet “Heil Hitler” omhoog zal schieten van ergernis.’ (Mattias Goudewolf-van Baalen, vader van twaalf kinderen, is criminoloog geworden nadat hij als sympathiserend SS-er in de gevangenis heeft gezeten.) Eddy Barend is ook de man die er voor zorgt dat de Dingelams tegen het eind van de roman even tot rust komen.De ironie is dat ze veel vrolijker zijn in een heel klein landje, het vorstendom Monaco, waar het in ieder geval warm is, in schril contrast tot de barre kou van Noord-Groningen. In het piepkleine Monaco voelen ze zich vrijer dan in hun eigen land. Een ironische parallel is ook dat Gré in het casino een kleine winst boekt. Over de gokkers zegt de auteur: ‘... dat zij het pure toeval niet met rust konden laten en het onder het juk van een systeem wilden brengen.’ Eerder in de roman zegt Dingelam, doelend op zijn scheikundige vondst, dat hij bij toeval een gouden appel uit een boom heeft geplukt.

De ergste kwelgeest van Dingelam is professor Knellis Tamstra. Deze zegt: ‘Het grootste belang van de zaak is natuurlijk niet de huldiging van Dingelam op zichzelf, veel belangrijker is het dat hierdoor het laboratorium waar ik directeur van ben, in het licht van de publiciteit komt te staan.’ Niemand waarschuwt Dingelam dat zijn laboratorium de volgende maandag bezet zal zijn door studenten. De aanleiding tot het rumoer van de studenten is een ingezonden stukje van Tamstra in De Telegraaf. Tamstra is degene die, op aanraden van Goudewolf, de hulp van de politie inroept en bovendien het smerige gerucht verspreidt dat het Dingelam was die de politie heeft opgebeld. Tamstra is in een prima stemming omdat zijn opzet lukt het feest voor Dingelam te verpesten. Wanneer Dingelam maandagmorgen bij de universiteit aankomt, ziet hij een vlag aan het gebouw: geen vlag voor hem maar een uitgehangen door studenten die het gebouw hebben bezet. De televisie is er ook, maar niet om Dingelam over zijn prijs te interviewen. De interviewer kent zijn eigen naam niet eens: hij stelt zich voor als Klaas-Bart Vanonderholland, maar een paar regels verder blijkt hij Bart-Klaas te heten. Dit stuk onbenul stelt Dingelam de meest dwaze vragen en krijgt dan ook lik op stuk. Dingelam kan zijn eigen werkkamer niet in, een slechtere kamer dan hij eerst had maar waaruit hij is weggepest door Tamstra. Dingelam is razend. Ook de huldiging van Dingelam in de aula is een fiasco doordat de studenten een rookbom hebben geplaatst. Iedereen loopt in paniek weg maar Dingelam niet. Hij maakt de bom onschadelijk want hij weet dat het ding ongevaarlijk is. Zo zet Dingelam zijn geleerde collega's te kijk.

Voor de lezer valt er veel te genieten bij het zien van de satirisch getekende portretten van de leden van deze zogenaamde gemeenschap. Studentenleider Louis Cuffeler is een jongen met ‘een stem die uit zuiver miskelkkristal gegoten was’ en dat is niet vreemd voor iemand die twee jaar op een seminarie voor priester gestudeerd heeft. Achter buitendeuren van ‘naturel gelakt eikehout’ wonen de professoren die roddelende praatjesmakers blijken te zijn.

Professor Janus Petrus Balkebekkus ‘droeg een zwarte kousen pak’ . Zulke dingen waren psychologisch heel belangrijk, wist hij.’ Deze conservatieve ‘kleuter’ spreekt in de volgende trant: ‘... wij gaan geen enkel waagstuk uit de weg, als de inzet het opbouwen van een leefbare wereld is.’

Professor Tabe Zalmpap, leeropdracht: makro-economische verkenningen, bewondert een dichter vooral om zijn brilmonturen. Een technocratische regelzuchtige boekhouder en toch alweer 4 a 12 jaar feitelijk financieel premier van Nederland...of ziet hij door de cijfers de werkelijkheid niet meer ?

Door de tranen van het lachen en de treurigheid ziet de lezer een integer man, Dingelam, die door al het ongerief zelf niet meer kan lachen. Dingelam is een decente man, onkreukbaar, wars van meeloperij, modieuze kletspraat, geen intrigant zoals de meeste anderen, niet dom zoals de meeste anderen, een man voor wie het geld te laat komt.

Onder professoren, 1975, is grandioos.

'Deze regering heeft mij te veel door de strot geduwd waar ik absoluut niet van gediend ben'


No comments: