Thursday, November 15, 2007

Een hedendaags heksenproces

De Haagse verpleegkundige Lucia de B. is veroordeeld op basis van statistische rekensommen en ‘ketting’-bewijzen. Een verbijsterend onrecht volgens schrijver Maarten ’t Hart.


Op 5 augustus 1595 werd te Kampenhout de 50-jarige Josyne van Beethoven gearresteerd. Dorpelingen beschuldigden haar ervan dat zij met de duivel een verbond had gesloten. Vier keer was, juist op het moment dat zij langsliep, een paard plotseling gestorven. Ze werd overgebracht naar de gevangenis van Brussel. Daar liepen nieuwe beschuldigingen binnen. Toen ze langs een stoeterij stapte, vertelde een nieuwe getuige, had een paard spontaan bloed gepiest en was aan een koliek gestorven. Een boer wist te vertellen dat de melk van één zijner koeien reeds zuur uit de uier was gekomen toen Josyne voorbijkwam.

Josyne van Beethoven had net zo’n karakter als haar beroemde nazaat. Onverschrokken ontkende ze alle beschuldigingen. Je had toen nog geen Pieter Baan centrum, maar wel de Pijn Bank. Daar werd ze net zo lang gemarteld tot ze bekende dat ze een heks was. Eind september werd zij op de Grote Markt van Brussel levend verbrand. Aan de vooravond van haar terechtstelling slikte ze vergeefs potscherven in de hoop daaraan te overlijden.

Toen ik voor het eerst hoorde van Lucia de B. en de beschuldigingen die in 2001 tegen haar ingebracht werden, – zij zou vier kinderen en drie volwassenen hebben vermoord en geprobeerd hebben nog drie kinderen te vermoorden – schoot door mij heen: net zo’n geval als Josyne van Beethoven. Ook de Haagse verpleegster had steeds dienst gehad toen er in de verschillende ziekenhuizen waar zij had gewerkt kinderen stierven. Later werden daar volwassenen aan toegevoegd.

Kan er sprake zijn van toeval als een verpleegster opvallend vaak juist in de buurt is bij sterfgevallen? Voor de rechtbank getuigde een statisticus, de heer Elffers. Hij rekende voor dat de kans op zoveel sterfgevallen tijdens haar diensten 1 op 342 miljoen was. Dat getal is een eigen leven gaan leiden en duikt steeds op als er over Lucia de B. gesproken wordt, ofschoon andere statistici inmiddels allang hebben voorgerekend dat er sprake is van een kans van 1 op 44.

Mij zeggen die getallen weinig. Indertijd heb ik bij één van de coryfeeën van de mathematische statistiek, prof. dr. C. van Zwet, college gelopen. Tijdens mijn tentamen heeft hij mij op het hart gebonden om, als ik een carrière als wetenschapper ambieerde, uiterst voorzichtig te zijn bij de interpretatie van kansberekeningen.

Met de als wiskundige aan het Centraal Planbureau verbonden dr. F. van Nes heb ik alle data in deze zaak bekeken en doorgerekend en wij zijn beiden tot de conclusie gekomen dat er geen enkele aanleiding is om te denken dat in geval van die overleden kinderen tijdens de diensten van Lucia de B. aan iets anders gedacht moet worden dan toeval, coïncidentie. Dat druist in tegen onze intuïtie, tegen een unheimlich gevoel dat iedereen heeft als hij viermaal een paard ziet doodgaan, net op het moment dat een heksachtige vrouw voorbijloopt. Daarom is het goed een tweetal voorbeelden van coïncidentie te geven waarbij eveneens gezegd is: dat kan geen toeval zijn. Onlangs won een New Yorkse serveerster een miljoen dollar met een kraslot. Op zich niets bijzonders, ware het niet dat deze dame een jaar eerder ook al een miljoen dollar had gewonnen met een kraslot. Terstond dook een statisticus op die voorrekende dat de kans daarop 1 op meer dan 300 miljard was. (Let op: daar is het grote getal weer). Toeval derhalve uitgesloten. Hoe dan te verklaren dat zo’n meisje tweemaal een miljoen dollar in de wacht had gesleept? Was ze soms helderziend? Beschikte ze over paranormale gaven?

Ander curieus voorbeeld. Bij de research voor mijn roman Het psalmenoproer kwam ik een preek tegen van een protestantse dominee uit de achttiende eeuw die erop wees dat God zijn straffende hand steeds naar de mensheid uitstak op de belangrijkste rooms-katholieke feestdag: Allerheiligen, 1 november. Reeds driemaal was paaps Nederland geteisterd geweest door een Allerheiligenvloed. In 1170, in 1436 en in 1570 toen maar liefst 20.000 mensen waren verdronken. Daarmee had de Algenoegzame de papen de wacht aangezegd omdat zij ketters verbranden. Op 1 november 1755 had de Algenoegzame, juist toen de kerken te Lissabon vol waren gestroomd, de aarde laten beven, aldus dertigduizend biddende papen begravend onder het puin van de instortende kathedralen.

En de Algenoegzame, aldus de dominee, laat ook de protestanten weten dat Hij kermissen haat, en daarom had Hij juist op Eerste Kerstdag van het jaar 1717 andermaal een verschrikkelijke watersnoodramp over Nederland beschikt waarbij 15.000 mensen waren verdronken.

Toeval? Al die superrampen juist op christelijke feestdagen? Toeval, de tsunami van 2004 ook weer uitgerekend met Kerst?

Wie denkt dat ’t geen toeval is en dat Allah al die rampen op feestdagen beschikte om zijn hemelse concurrent een poepje te laten ruiken, heeft mijn zegen, maar ik houd het er op dat hier sprake is van coïncidentie, ofschoon nog vele andere rampen opgesomd kunnen worden die zich voordeden op christelijke feestdagen.

Zoveel is zeker. Ofschoon de zaak tegen Lucia de B. op gang kwam omdat allerlei mensen niet konden geloven dat ’t toeval was dat zij bij zoveel sterfgevallen dienst had, kunnen er uit deze coïncidenties geen steekhoudende conclusies getrokken worden, al gaat dat dwars in tegen ons gezonde verstand.

Desondanks heeft dankzij deze coïncidenties bij velen het waandenkbeeld wortel geschoten dat in de Haagse ziekenhuizen een massavernietigingsverpleegster aan het werk was geweest. Zo overtuigd was men van haar schuld dat men op zoek ging naar slachtoffers. Let op: hier werd de normale gang van zaken bij een moordzaak omgedraaid. Normaal is: je vindt een lijk, stelt vast dat het geen natuurlijke dood stierf, en je gaat op zoek naar de moordenaar. Hier vond men de moordenaar, en zocht men de lijken erbij. Een dertigtal potentiële slachtoffers werd opgespoord. Let op: bij hen had niemand toen zij stierven het vermoeden geuit dat zij een onnatuurlijke dood waren gestorven. Pas toen de coïncidentiewaan toesloeg, werden ze gepromoveerd tot slachtoffer. Van een flink aantal werd vastgesteld dat zij gestorven waren op het moment dat Lucia geen dienst had. Die werden weer gedegradeerd en waren opeens weer een natuurlijke dood gestorven.

Toen ik, omdat mijn nieuwsgierigheid vanwege het Grote Getal en de overeenkomst tussen de zaak Josyne van B. en Lucia de B. was gewekt, een rechtszitting bijwoonde, constateerde ik dat vrijwel iedereen die bij de zaak betrokken was net zo overtuigd leek van Lucia de B.’s schuld als de regering van de VS van het feit dat Saddam Hussein massavernietigingswapens bezat. Ik herinner mij dat de president van de rechtbank minzaam suggereerde dat ze zo uiterst geraffineerd te werk was gegaan dat er geen sporen waren. Expres had ze allochtone kinderen genomen omdat de ouders daarvan na hun dood geen sectie laten doen. Ik dacht: maar meneer de rechter, hoe kunt u dat alles zo vol overtuiging zeggen? Het naakte feit dat u naar voren brengt is eenvoudig dit: er zijn geen sporen. Uw opmerking dat de sporen er niet zijn omdat ze allemachtig gewiekst zijn uitgewist, is een volstrekt ongeoorloofde interpretatie, zolang er geen enkele aanwijzing is voor dat uitwissen. Het was net als bij Saddam Hussein: de wapenexperts zagen niets omdat Saddam een en ander ongelofelijk sluw had weten te verstoppen.

Omdat men al bij voorbaat overtuigd was van Lucia’s schuld, werd met ontzagwekkende gedrevenheid gezocht naar bewijzen daarvoor.

Men stortte zich op verificatie, terwijl échte wetenschap juist betekent dat je falsificeert. Je stelt de hypothese op: Lucia de B. is een seriemoordenares en vervolgens ga je hardnekkig op zoek naar de bewijzen die die hypothese ontkrachten. Bij gerechtelijk onderzoek heeft men kennelijk nog geen weet van Popper. Al wat de uitgangsstelling kon falsificeren, liet men hier buiten beschouwing.

Lees het na in het voortreffelijke, zeer leesbare boek dat de Nijmeegse wetenschapsfilosoof Ton Derksen over deze zaak heeft gepubliceerd. Met zijn boek Lucia de B.: Reconstructie van een gerechtelijke dwaling dat dit voorjaar verscheen, bevestigde hij al mijn bange vermoedens. In 300 pagina’s wordt uiterst beheerst, stap voor stap, buitengewoon zorgvuldig, en met wetenschappelijke precisie dit absurde proces gefileerd. Niets blijft ervan over.

Ondanks het feit dat er geen enkel hard bewijs op tafel ligt, dat er geen sporen zijn, (men heeft warempel zelfs nog kinderen opgegraven, en die onderzocht, maar niets, geen enkel bewijs dat ze vergiftigd waren), dat niemand ooit iets gezien of gehoord heeft, was het hof uiteindelijk van oordeel dat Lucia de B. moord op één kind (een meisje) en poging tot moord op een ander kind (een jongen) ten laste gelegd kon worden. Het meisje zou met digoxine zijn omgebracht, het jongetje had chloralhydraat gekregen. Let op: hier werd een doodziek meisje dat ook zou zijn overleden als Lucia de B. ver uit de buurt was geweest, en van wie aanvankelijk gedacht werd dat zij een natuurlijke dood was gestorven, tot slachtoffer gebombardeerd op grond van de betwistbare stelling dat zij met digoxine vergiftigd was. Ongelooflijk veel tijd en moeite werd erin gestoken om maar aannemelijk te maken dat het meisje een onnatuurlijke dood was gestorven en het jongetje met chloralhydraat was vergiftigd. Ze moesten wel vergiftigd zijn en hoewel niemand ten tijde van hun ziekteproces ook maar iets verdachts had opgemerkt, kon niemand anders dan Lucia de B. het vergif toegediend hebben.

In alle andere gevallen kwam het hof tot de conclusie dat zij de moorden had gepleegd op grond van het zogenaamde schakel- of kettingbewijs. Nu bewezen was dat zij één moord had gepleegd en een poging tot moord had gedaan, kon vervolgens geconcludeerd worden dat zij de andere moorden ook had gepleegd, ofschoon elk bewijs daarvoor ontbrak. In deze zaak vind ik dit zogenaamde kettingbewijs het meest onthutsende. ‘Als ik van twee klokken in huis bewezen heb dat ze gelijk lopen, heb ik van alle klokken in huis bewezen dat ze gelijk lopen.’ Ziedaar het kettingbewijs. ‘Als ik van twee katten uit het asiel heb bewezen dat ze zwart zijn, heb ik bewezen dat alle katten in het asiel zwart zijn.’ Ziedaar de schakelconstructie waar het hof zo trots op was.

Het hof heeft een forse hoeveelheid circumstantial evidence aangedragen. Een tekst uit het dagboek waarin Lucia de B. op de dag van het overlijden van mevrouw Zonneveld schrijft dat zij aan haar compulsie had toegegeven. Compulsie om te doden, denkt het hof. Nee, zegt Lucia de B., en getuigt haar dochter Fabienne: compulsie om tarotkaarten te leggen.

Laat ik er dit van zeggen. Is het waarschijnlijk dat een moordenaar op de dag dat hij zijn daad pleegt daar in zijn dagboek over schrijft? Kan en mag een dagboek überhaupt als bewijsmateriaal dienen zolang harde bewijzen ontbreken? Het hof moest eens weten wat ik over mijn compulsies in mijn dagboek noteer.

Over die tarotkaarten is tijdens het proces veel te doen geweest. Bijna niemand kon worden opgespoord die Lucia tarotkaarten had zien leggen. Dat is minder vreemd dan het lijkt. Wie behept is met compulsies, dwanghandelingen, schaamt zich daarvoor en verheimelijkt dat hij eraan toegeeft. En degenen met wie je je compulsies kunt delen, schamen zich er ook over, en houden angstvallig hun mond.

Al dat gepraat over die tarotkaarten en het dagboek – het is de zure melk uit het proces tegen Josyne van B. Het diende uiteindelijk één doel: het leggen van een rookgordijn om te camoufleren dat er geen enkel hard bewijs is in deze zaak. In de Deventer moordzaak beschikt men nog over de DNA-sporen op de blouse van de weduwe (ook heel mager trouwens om iemand op te veroordelen, te meer daar hier fatsoenlijke controleproeven ontbreken) maar hier heeft men helemaal niets.


Het eigenaardige toeval (coïncidentie?) wil dat ik één van de belangrijkste getuige-deskundigen in deze zaak goed ken, professor dr. Freek de Wolff. Hem heb ik gemaild met het verzoek of ik met hem over de zaak mocht praten. Hij mailde terug dat dat kon, later als hij terug zou zijn van een lange reis, maar hij schreef ook: „Heel goed dat je over de zaak Lucy de B. contact met mij opneemt. Wat ik, evenals jij, (–) heb zijn slapeloze nachten over de zaak (–). Ik hoop werkelijk op een heropening van dit proces. Op dit moment zijn er ‘believers’ en ‘non-believers’ in de schuld van deze vrouw, zowel bij Justitie als onder de bevolking, en het (is) m.i. noodzakelijk dat er een grondige evaluatie van de processen komt door werkelijk wijze juristen.”

De Wolff schrijft te verwachten gehoord te worden, „hetzij in een heropend proces hetzij door de commissie-Buruma”, de comissie die zich op dit moment buigt over het verzoek tot heropening. Aangezien De Wolff zelf, met zijn getuigenverklaringen bij die digoxinevergiftiging, één van de hoofdarchitecten is van haar veroordeling, vind ik het opmerkelijk dat hij hoopt op heropening van het proces en grondige evaluatie van de processen noodzakelijk vindt. Is het denkbaar dat hij met gemengde gevoelens terugkijkt op wellicht toch te stellige getuigenverklaringen? Voor Freek de Wolff steek ik allebei mijn handen tot aan mijn ellebogen in het vuur, ik heb hem leren kennen als een buitengewoon gewetensvol onderzoeker. Hadden wij nu maar na ons eerste mailcontact nog wat meer kunnen mailen, maar hij is naar zijn zoon in Jeruzalem en ik heb hem na zijn vertrek niet meer kunnen bereiken.

Zelf heb ik op twee farmacologische laboratoria gewerkt, en op grond van mijn aldaar opgedane kennis zeg ik: De Wolff had voorzichtiger moeten zijn en had meer slagen om de arm moeten houden, toen hij getuigde over de digoxinevergiftiging. Hem kennende proef ik uit zijn mail dat hij dat zelf ook vindt. Zie daarover ook het boek van Ton Derksen. Als De Wolff, wat hij mij ook nog mailde, vindt dat Derksen in het gedeelte van zijn boek dat over hem gaat, fouten heeft gemaakt, vind ik wel dat hij direct na verschijning van het boek had moeten protesteren.

Toch blijft, zelfs als glashard aangetoond was dat het meisje inderdaad met digoxine is vergiftigd, recht overeind staan dat nooit is aangetoond dat Lucia de B. dat vergif toediende. Mag je op grond van de slogan: „Niemand anders dan zij kan het gedaan hebben”, iemand levenslang geven?

Hier is sprake van een waan, van collectieve verstandsverbijstering, net als in het geval van Josyne van Beethoven. Wie denkt dat wijze, slimme rechters niet vatbaar kunnen zijn voor zo’n waan, hoeft zich alleen maar te realiseren dat vrijwel iedereen Colin Powell heeft geloofd toen hij zijn inmiddels beruchte betoog hield voor de VN waarbij hij met koliekpaarden en zuremelkbewijzen de hele westerse wereld in de waan bracht dat Saddam Hussein massavernietigingswapens bezat. Zelfs ik, die fel tegen de aanval op Irak was, en dat in deze krant heb uitgeschreeuwd, geloofde desondanks in Powell. Inmiddels heeft Powell slapeloze nachten, net als Freek de Wolff.

Wij weten niet hoe Josyne van Beethoven eruit heeft gezien. Aan haar beroemde nazaat werd, toen hij zijn zieke neef in het hospitaal wilde bezoeken, de toegang tot het ziekenhuis ontzegd vanwege zijn satanisch voorkomen. Hoogstwaarschijnlijk heeft Josyne er ook uit gezien als een vrouw uit een vampierfilm. Kan zoiets hier een rol hebben gespeeld? Hoe durft u dat zelfs maar te veronderstellen, zullen de rechters opmerken. Laat ik het dan zo formuleren. Als de presentatrice van Boer zoekt vrouw, Yvon Jaspers, verpleegster was zou nimmer enig mens in enig ziekenhuis, waar ter wereld ook, op het idee komen dat zij een seriemoordenares was, al maakten de begrafenisondernemers overuren. Bij Lucia de B. ligt dat beslist anders. Toen ik een zitting bijwoonde zat ik naast een keurige dame die mij opeens toefluisterde: „Moet je die scharminkelige heks daar zien zitten.”

Wij denken dat wij redelijke wezens zijn, dat wij niet geleid worden door angsten, door irrationele, duistere waanvoorstellingen. Toch is de zaak Lucia de B. aan het rollen gebracht door een waanidee, hetzelfde waanidee dat ook Josyne van Beethoven fataal is geworden. Vanuit dat waanidee is dit hedendaagse heksenproces opgebloeid, met z’n krankzinnige schakelbewijs, en ’t al even krankzinnige idee dat de moordenares zo ontzaglijk geraffineerd te werk is gegaan dat er geen sporen zijn. Alsof ’t mogelijk zou zijn tien pogingen tot moord te doen, waarvan zeven geslaagd, zonder ook maar één spoor na te laten. Dat riekt naar toverij.

De man die Lucia de B. uiteindelijk de das om heeft gedaan, Freek de Wolff, heeft mij gemaild dat hij hoopt op herziening van het proces. Ik hoop daar ook op. Met heel mijn hart en al mijn verstand. Maar eigenlijk vind ik dat Lucia de B. onmiddellijk vrijgelaten moet worden. Elke dag dat zij nog langer gevangen zit, wordt de Nederlandse rechtsstaat geschoffeerd. Hier is een medemens een godsgruwelijk onrecht aangedaan, en zelfs als Lucia de B. vandaag nog vrijgelaten zou worden, kan dit verbijsterende onrecht nooit meer goedgemaakt worden.

No comments: