Tuesday, July 24, 2007

Marten Toonder

Tom Poes, heer Bommel, alle figuren van Marten Toonder waren menselijker dan een mensenpoppetje kon zijn. "Het zijn allemaal facetten van jezelf."

De regen fezelt, de wind knoert koud, zo begint in een Bommel-verhaal een dag die niet veel goeds voorspelt. Er zullen schurken opduiken, horror-doctors en verderfzaaiers, die onze mooie planeet te gronde willen richten uit hebzucht of machtswellust.

Zo'n dag, echt een dag voor de dood. Maar de lezer kon gerust zijn. Er was altijd een uitweg. Tom Poes zou een list verzinnen en aan het eind van het avontuur wachtte de heer van stand en zijn jonge vriend een eenvoudige doch voedzame maaltijd bij het knappend haardvuur.

Ook zijn eigen verhaal zou goed aflopen. De dood, wist Marten Toonder, dat was niets. De geest zou daarna rustig voortleven. En wat je achterliet, was niets dan wat vieze sokken, zoals zijn Groningse nuchtere vader hem had voorgehouden. De laatste 15 jaar van zijn leven gierde de wind toch al bitter koud en de carrosserie van de Oude Schicht die zijn lichaam was geworden, was hard aan vervanging toe. De dood was meer dan welkom, maar waarom treuzelde hij dan zo? Marten Toonder vroeg het zich in de vele interviews die hij gaf bij zijn terugkeer uit Ierland in 2001 verbaasd af.

Zijn mooie huis in de Ierse heuvelen, waar hij in 1965 met zijn vrouw Phiny was ingetrokken en waar hij 35 gelukkige jaren had beleefd, had hij ingeruild tegen een kale kamer met een bed in het Rosa Spierhuis in Nederland.

Ook in zijn Ierse Eyrefield Lodge fezelde de wind vaak striemend tegen de ramen, maar anders: hij vertelde verhalen, hij ademde geest en geheimen. Hier in het regelzuchtige, niet-poëtische Nederland sloeg iedere fantasie dood. Hier leefden de mensen, vond hij, "slechts grondstoffelijk".

En er was ook niemand meer met wie hij zijn verbeelding kon delen. In 1990 was Phiny, 65 jaar lang zijn "buurmeisje" in alle betekenissen, plotseling overleden. Twee jaar later stierf zijn broer Jan Gerhard, de eerste die ooit ademloos luisterde naar zijn verhalen. Kort daarop verloor hij zijn jongste zoon en zijn twee geadopteerde dochters. "Om krankzinnig van te worden", zei hij in 2002 in een interview in deze krant.

Het lot schonk hem in 1993 onverwacht een nieuwe liefde, de veel jongere componiste Tera de Marez Oyens. Maar ook dat mocht niet zijn. Zij trouwden in 1996; enkele maanden later stierf zij aan kanker. "En ik bleef maar leven. Maar je gevoel, waar moet het heen? Je bent zo alleen."

Het werk was klaar. In 1998 voegde Toonder nog de epiloog, Tera toe aan de autobiografie in drie delen die hij tussen 1992 en 1996 had gepubliceerd. Het is een ontroerende ode aan de vrouw die op de valreep zijn leven in kwam dwarrelen om, net zoals in het Ierse verhaal over het tovervolk van de Shee, dorre herfstbladeren in goudstukken te veranderen en dan te vertrekken. "Maar het was goud", eindigde Toonder zijn laatste verhaal, "dat heb ik zelf gezien. En het was geen wreedheid, die afloop. Het was een voorrecht om het meegemaakt te hebben."

Marten Toonder zag wel meer dingen die anderen ontgingen. "Grootgelovig" noemde zijn broer Jan Gerhard hem. Dat kwam niet omdat hij en Phiny zich in Ierland steeds meer hadden verdiept in de wereld achter het "grondstoffelijke", in het boeddhisme, taoisme en krishnamurti. Het was andersom: de wonderlijke verhalen die Marten zijn kleine broertje vertelde zaten in hem, nog voor hij kon lezen of iets van de wereld had gezien. En in zijn echte leven gebeurden dingen die je eerder in een Bommel-verhaal zou verwachten.

Altijd zou Toonder, als de nood het hoogst was, iemand tegenkomen die een list verzon. Zoals de schilder en vervalser Eterman, die hem aan het eind van de oorlog, toen er voor zijn gezin en de medewerkers van zijn Toonder Studio's honger dreigde, een handvol goudstaafjes schonk.

Tijdens de oorlog ontmoette hij ook de gesloten verzetsman Bart Ruys; Toonder hielp hem met illegaal drukwerk en "Ruys" of Geert Lubberhuizen zou de uitgever worden die geloofde in de literaire waarde van zijn stripverhalen.

In Ierland herkenden Phiny en hij hun verbeeldingswereld, de landschappen die hij altijd al getekend had, de bomen met hun lachende gezichtjes of dreigende klauwen. En in Ierland kon Toonder voor het eerst heel zijn hart leggen in zijn Bommel-boeken.

De strip Tom Poes verscheen toen al vele jaren, in meer dan vijftig kranten. In 1941 verscheen hij voor het eerst in De Telegraaf. Kort daarna richtte Toonder zijn bedrijf Toonder Studios op. Na de oorlog groeide het uit tot een grote producent van strips, tekenfilms en reclame. Tom Poes werd gepubliceerd in onder meer de Volkskrant, NRC, Het Handelsblad en De Tijd.

Maar in de jaren zestig, nadat hij de zakelijke leiding van zijn bedrijf aan anderen had overgelaten, schreef hij de beste van zijn 177 Bommels, zoals De Bovenbazen, De Sloven, Het Kukel en De Labberdaan.

De hele westerse wereld is samengebald in het stadje Rommeldam. Daar zijn goed en kwaad voortdurend in een strijd verwikkeld. Geldzuchtigen, monomane gelijkhebbers en door technologische visioenen verblinde wetenschappers bedreigen de vredige gezapigheid. Maar ook heer Ollie, een man van oud geld, bezitter van een slot, heeft zijn zwakheden: hij is ijdel, driftig en onnozel. Hij laat zich bijvoorbeeld verleiden een "bovenbaas" te worden, een superkapitalist.

Maar geld brengt de wereld niets moois en de natuur gaat eraan onderdoor. En dat niet alleen: hij verliest bijna zijn jonge vriend Tom Poes. Die redt hem gelukkig uit de kleverige vingers van de jetset: "Zo zie je, Tom Poes, geld speelt geen rol."

In de Bommel-verhalen verbeeldde Toonder zijn visie op onze onvolmaakte wereld, met zijn ijverige, onvolmaakte bewoners. Hij was een maatschappijcriticus zonder de moralist uit te hangen, en dat maakte hem geliefd bij intellectuelen en collega-schrijvers.

De namen van zijn personages werden spreekwoordelijk; iedereen stelt zich iets voor bij een Sickbock, een Zwelbast of een Joris Goedbloed. Toonder koos voor hen zo feilloos het dier dat bij hen paste dat zij menselijker werden dan een getekend mensenpoppetje kon zijn. Zijn dieren toonden het hele scala van kleine tekorten en zwakheden; hij legde ze in de melancholische-deftige blik van een nijlpaard-burgemeester, in een zelfgenoegzame berenhuidplooi, een betweterig vooruitgestoken bokkenkinnetje, in lijzige ambtenarentanden.

Ze waren hem allemaal even dierbaar, zei hij vaak. Ook de schurken: "Het zijn natuurlijk allemaal facetten van jezelf." Dat hij Bommel, in de allerlaatste aflevering in 1986 liet trouwen met de aanhankelijke juffrouw Doddel, lag eigenlijk voor de hand. "Wat ben je toch knap", zei ze dikwijls bewonderend tegen heer Ollie. Precies wat Phiny in Toonders autobiografie vaak zegt tegen Marten.

Ook in zijn eigen leven was het onderscheid tussen goed en fout, held en schurk, niet altijd even scherp. Na de oorlog is hem vaak verweten dat hij tot 1944, toen een SSers en enkele NSBers de leiding van de krant overnamen, voor de "foute" Telegraaf bleef werken.

Marten Toonder kon echter doordat hij tekenfilms maakte voor een Berlijnse firma en strips voor een gelijkschakelde krant, vele vrienden helpen. Zij doken onder bij hem of konden terecht bij de illegale drukkerij D.A.V.I.D. die in de Toonder Studio's gevestigd was. Daar werden valse persoonsbewijzen gemaakt en ondergrondse blaadjes gedrukt. Voor een van die blaadjes, Metro, tekende hij zelf spotprenten.

Overigens kwam aan alle twijfel omtrent zijn oorlogsverleden een einde toen het Amsterdamse Verzetsmuseum in 1994 een tentoonstelling over Toonders werk uit de bezettingsperiode wilde organiseren. Alles wat bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie over hem te vinden was, werd boven tafel gehaald en hij doorstond de toets. Conclusie: geen verzetsheld, wel een verzetsman.

Bij zijn negentigste verjaardag in mei 2002 werd de schrijver geëerd als een éminence grise. Er was een groot feest in zijn geboorteplaats Rotterdam, waarbij een standbeeld werd onthuld met Bommel-personages en een Bommel-hoorspel werd opgevoerd met bekende Rotterdammers. De jarige zelf zat er wat stilletjes bij.

Twee jaar later werd hij, op de nieuwjaarsreceptie van De Bezige Bij, op een zetel geplaatst, met zijn jongere collega's om hem heen, op een trap, voor een groepsfoto. Aan die bijeenkomst wijdde hij de laatste regels die hij publiceerde. In NRC Handelsblad schreef hij: "Er steeg de fijntrillende wolk van Nederlandse literatoren omhoog, om zijn vibrerende trekken over het volk te verspreiden. (...) Een onvergetelijke manifestatie, die in ons vaderland zelden plaatsvindt. Wanneer ziet men zoveel genialiteit een trap beklimmen?"

Geniaal, die typering zou Marten Toonder niet graag in zijn zerk gebeiteld zien. Het al te menselijke was hem liever dan het godgelijke. Eén van zijn personages leent zich misschien het beste als zinnebeeld van de overleden schrijver-tekenaar. "Op wie ik het meest gesteld ben", zei hij in 2001 in Het Parool, "is Wammes Waggel. Hij heeft geen specifieke karaktertrekken, de dingen overkomen hem en alles vindt hij normaal, niet goed of slecht, niet mooi of lelijk, hij ondergaat het leven fluitend." Leven als Wammes Waggel, blijmoedig en onthecht, was Toonder te hoog gegrepen. Misschien dat hij op het allerlaatst een beetje op hem is gaan lijken.


--------------------------------------------------------------------------

Vorig jaar rond deze tijd had ik de autobiografie van 1200 bladzijdes van Marten Toonder gelezen. Tussen 12 en 17 jaar heb ik al die Bommel en Panda (strip)boeken gelezen. Een paar hoogtepunten uit de autobiografie van Marten Toonder:

Ook heb ik vanuit het leger mijn grenzeloze afkeer van groepsverbanden en hordes verder ontwikkeld en de betrekkelijkheid van kameraadschap leren inzien. Ik herinner me, dat we na de oefening bajonetvechten op strozakken op de weg moesten verzamelen, met de bajonet nog op het geweer. Er zat een hondje aan de kant, dat op onze nadering blaffend opsprong, zodat Jaap Jonkers het dier met de zojuist geleerde bajonetstoot doorboorde. Er klonken enkele uitroepen en er vormde zich een groepje om Jaap, die verwezen naar het bloedende hoopje aan zijn voeten stond te kijken. Daar was ik niet bij: ik ging neerslachtig op een hek zitten.
Waarschijnlijk was het de eerste keer dat bewust tot me doordrong wat de gevolgen van geweld in groepsvorm zijn -en ook hoe vreemd klein de afstand tussen goed en kwaad is. Jonkers was in de dagelijks omgang een aardige, zachtmoedige jongen.
Een miserabel soort schepping, dacht ik toen. Een opperwezen dat zulk gebroddel op zijn geweten heeft, is dom of slecht.
We waren in opleiding om officier in het Nederlandse leger te worden in een tijd van antimilitarisme, gewetensbezwaarden en gebroken geweertjes. Daarom kwam ik na enig gepraat tot een overeenkomst met Koornstra en Van der Molen om de verdere studie op te geven, en in ieder geval geen eed af te leggen. We waren geen van drieën zo fanatiek dat we dienst gingen weigeren; het ging meer om de overtuiging dat men zelfs als soldaat een individu kon blijven zonder martelaar te worden. Ik zakte voor mijn vaandrigsexamen. Triomfantelijk zocht ik Koornstra en Van der Molen op, maar toen wachtte me een teleurtselling. Ze waren allebei geslaagd en herinnerden zich onze afspraak niet. Er waren 800 leerlingen op de school voor reserve officieren -en die waren er allemaal goed doorheen gekomen, ook Jaap Jonkers. Ik was de enige gezakte. Als reservesergeant zwaaide ik verbitterd af met een toegenomen afkeer tegen groepsverbanden, een beschadigd geloof in kameraadschap en een litteken op mijn longen dat me tegenwoordig weer parten speelt.

Genesis I begint met: "De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op den vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren". Waren die wateren er altijd al voordat het eigenlijke scheppen een aanvang nam ? Als God het mannelijk beginsel is, zijn de wateren het vrouwelijke...dan wordt het interessant. Vervolgens praat Marten Toonder met een Japanse tekenfilmer: "Yang left, spirit, creation is male. Yin right, matter, conceiving, female. In bible Yang is on top, white spirit of God. And yin is under." Ik zag daar zwart op wit afgebeeld wat ik gedacht had. Het mannelijke beginsel zweefde boven het vrouwelijke, als begin van de schepping en dat was wat me in de christelijke leer zo verbaasde: die mannelijke overheersing door dik en dun. God de here. God de vader. Het is geen wonder dat Michelangelo dit opperwezen heeft afgebeeld als een baardige grijsaard die niet van grapjes houdt - en ook niet van vrouwen.

"Men moet zoiets eerst eigenlijk rustig overdenken, voordat men toegeeft aan impulsen" zegt een boekhouder tegen hem, Marten Toonder van de Olie B. Bommel strip. Maar ik maakte hem duidelijk dat hij het verkeerd zag, en dat de impuls de hoofdzaak was. "Men handelt altijd uit een impuls", zei ik. En dan gaat men er later een redelijke grond aan geven. U weet dat misschien niet, maar zo werkt het menselijk brein. Intuïtief handelen en er dan bliksemsnel een verklaring voor vinden. De échte rede zit in de impuls".

Blz 547 “Er gebeurt veel meer dan de mensen weten en weet u wat zo moeilijk voor de bezetter is ? Ze kunnen het zich niet voorstellen, dat het allemaal kleine groepjes zijn die zo opereren. Ze zijn ervan overtuigd dat er 1 organisatie achter zit, want dat is het enige wat ze kennen: organisaties met een strak beleid. Ein fuhrer. Individueel storten ze in. En bij Nederlanders is het net andersom: die werken graag in kleine groepjes. Mensen die de baas spelen, moeten ze niet. “

Blz 785 Een bestuur van soldaten is natuurlijk al erg genoeg, maar een overheid van ambtenaren is nog weer heel wat anders. Die zorgen op keurige wijze voor het hele papierwezen, ze beheren heel ordelijk de archieven en er is maar weinig dat hun ontgaat. Omdat we het voorrecht hadden om na de oorlog een provincie van Duitsland te worden, hadden we dat burgerlijk bestuur gekregen. Daar plukken we nu nog de vruchten van, want volgens de statistieken zijn er verhoudingsgewijs de meeste Joden door Nederland geleverd. Dat hebben we aan de geschoolde administratie van de ambtenaren te danken. Toen kwam Cronkite met de foto’s in juni 45. Het was een bominslag. Phiny wendde haar gezicht af met en vertrokken gezicht, Jan schoof zijn stoel achterover en stak een sigaret op, Dick stond binnesmonds te vloeken met een foto in zijn handen. Maar Cronkite had gelijk gehad: dit was het einde van een gezellige avond. Het was meer. Dick van Veen raakte toen het laatste restje van zijn geloof kwijt, en hij was niet de enige. Het was niet alleen het geloof in een God, maar ook het geloof in de mens. Wanneer het mogelijk is dat een volk zoiets laat gebeuren zonder dat er een opstand uitbreekt, dan deugt niet alleen dat volk niet, maar dan is ieder volk tot dergelijke gruwels in staat.

Een tijdlang heb ik Duitsland gehaat, met dezelfde haat als de anderen. Maar de herinnering aan de goede Duitsers die ik ontmoet heb ontzenuwde die domme emotie. Dom ja. Dom is het om over “wij Nederlanders” te praten, of over Turken, of over nsb-ers of joden of negers. Het is kopkleppraat die men in kroegen en vakantiekolonies aantreft. Ontwikkeling heeft er niets mee te maken. Het was de keurigheid van onze ambtelijke figuren die de grootste vijand was en nog steeds is. Maar ik haast mij daaraan toe te voegen dat er onder die standen ook sterke illegalen waren. Er is niets zo dom als generaliseren.

No comments: