Friday, February 17, 2017

Als de lust een last wordt..


Morte alla morte
'Ik vind geloven in iemand die alles bestiert tamelijk infantiel. Het is een regressief, kinderlijk verlangen.', volgens Anna Enquist
Dood aan de dood


De grootste griezels, buma, denk en wilders.


Vervelend voor je dat je een naargeestige, akelige, ijdele, egoistische, laffe en zwakke calimero bent, dat jij nog met jezelf kunt leven, maar je kunt er niets aan doen dat je bent zoals je bent, het spijt me zo verschrikkelijk. Niet als ik bij hem ben, wel als ik erover nadenk. Waarmee ik 1 jaar en 4 maanden mijn beste relatie had tot dusverre. Zegt heel wat over me, meer over mij dan over hem. Als hij weg is, dan vind ik het de akeligste figuur die ik ken. Wat een vreselijke lamstraal. Wat een afschuwelijke zak. Ik hoop dat hij genant valt met zijn ijdelheid, zodat hij zich diep schaamt. Dat is het ergste, ik verdoe zeker drie uur van mijn tijd aan hekel en haat waangedachten. Veracht niet de ander, veracht het lot, dan word je gelukkiger. Nog beter is natuurlijk niet verachten maar verwonderen en blij en opgelucht en bevrijd zijn. Blijkbaar hou ik veel van hem. A hating heart is the truest stupidity.

Jammer dat het onderstaande filmpje niet compleet is:


https://www.youtube.com/watch?v=3qLLnkWtH14






https://www.youtube.com/watch?v=5XtQ1S1PVeU














Zakenman en muis



 De zomer was een beetje een slappe tijd. Het zakenleven maakte een verlepte indruk. Ik ging niet met vakantie. Wel bracht ik mijn openingsuren aanzienlijk terug. Soms bleven de rolluiken voor mijn winkel dagen achtereen gesloten. Achter die luiken deed ik vage pogingen om wat orde te scheppen in het magazijn. Ik begon aan een inventarislijst, maar gaf dat halverwege op, omdat me niet precies duidelijk was wat ik er wel of niet op moest zetten.Behoort een halfaf gedicht ook tot de inventaris?


Naar het zich laat aanzien en voelen is de zomer zo goed als voorbij. Soms kun je de herfst al ruiken. De bladeren van de kastanjeboom in de tuin achter de winkel verbruinen.Voor deze zelfstandige zonder personeel breekt weer een tijd van bedrijvigheid aan. Er zal aangepakt moeten worden, wil ik de zaak gaande houden. Een faillissement achter gesloten luiken  en de geraniums  ligt niet in mijn bedoeling.


Zoals ik al eerder vermeldde, heeft de Kamer van Koophandel mij, of ik wilde of niet, ingeschreven als lid. Dit zou allerlei voordelen hebben voor mij als eenmanszaak. Daar heb ik weinig van gemerkt. Tot nu toe is mijn lidmaatschap alleen een kostenpost. Maar van de week ontving ik een brief die ongetwijfeld een gevolg is van mijn lidmaatschap van de KvK. De brief is van Bloomberg Businessweek. Mijn ondernemershart klopte vol verwachting. ‘Dear Sir/Madam’, heft Bloomberg aan. Hij verkeert in het onzekere over mijn geslacht en laat, uiterst wel willend, de keuze aan mij over. Dan komt de zin die me deed stijgen in eigen aanzien en die ik nog nagloeiend van trots hier overschrijf: ‘You are among a select group of international business leaders who qualify for a very special offer from the new Bloomberg Businessweek.’ Dringt het tot u door? Zal ik het nog een keer overschrijven? Deze eenvoudige zzp’er maakt deel uit van een keurkorps van de internationale zakenwereld en is daar zelfs een leidende figuur in. Die Bloomberg weet waarover hij het heeft. Die kun je om een boodschap sturen. Enfin, hij kan niet stuk in mijn ogen. Eindelijk iemand die me op mijn juiste waarde schat. Het heel speciale aanbod houdt in dat ik me voor 73 euro op zijn blad kan abonneren. En alsof dat al niet genoeg is, geeft Bloomberg me ook nog een cadeau, gratis en voor niks. En wat is dat cadeau? ‘A FREE Travel Mouse!’


Daar heb ik nu altijd naar verlangd als ik in vreemde steden in eenzame hotelkamers zat. Geen muis in een kooitje, maar een vrije muis die van reizen houdt. Die altijd klaar staat met zijn knapzak om met mij te vertrekken naar onbekende oorden. Ik hoop dat het een niet al te kleine muis is. Dan kan ik gezellig met hem op de bank zitten en mijn arm om zijn schouders slaan als we ‘s avonds laat voor de televisie zitten in de onpersoonlijke hotelkamer. Overdag zwerven we door de stad, piepend van genoegen, bezoeken musea waar we muisstil zijn. En we gaan samen shoppen. Ik koop was voor zijn snorharen, een fluwelen hoes voor zijn staart. In een achterafbioscoopje zien we alle films van Mickey Mouse. Ik verzorg hem als hij bij een ongelukkige val een muisarm oploopt. Mijn vrije muis, door Bloomberg gebaard.

Zoals u merkt: ik stel me er veel van voor. Ik zit alleen met één probleem: hoe vertel ik het de poes?



Remco Campert, 2010









Bekentenis


Het valt niet mee iets waardevols te zeggen tegen iemand die, pas geopereerd, treurig en terneergeslagen in een ziekenhuis ligt, omringd door lijders aan praktisch alle kwalen waartoe de mensheid is veroordeeld. Vergeten door jachtige, onverschillige, vaak ook nog lelijke verpleegsters, en mishandeld door op verafgelegen universiteiten opgeleide doktoren die slechts op geld uit zijn, terwijl ze tevens, zoals blijkt uit alle romans over het doktersleven, met hun gedachten voortdurend verwijlen bij de mooie hoofdzuster van zaal zeven, ligt de te bezoeken patiënt veronachtzaamd in zijn doorwoelde en zweterige bed, terwijl buiten vrolijk de zon schijnt.


Het lijkt me verstandig nu maar eens op te houden met het op mechanische toon verschaffen van afgekloven heilwensen en het tonen van een slecht gespeeld medeleven aan mensen die door ziekte of ongeval in een ziekenhuis zijn terechtgekomen. De eerste alternatieve handelwijze die, nadenkend over dit probleem, bij je opkomt, is de patiënt zwijgend een bijbeltje in handig zakformaat toe te werpen om je daarna nog steeds zwijgend en zo snel mogelijk uit de voeten te maken, want de kans dat de patiënt het boekwerkje met al zijn resterende krachten terugsmijt in jouw richting, daarbij wellichteen vitaal lichaamsdeel rakend, kan niet worden uitgeschakeld.

Bij nader inzien is dit echter een wel heel gemakkelijke manier om je van een ziekenbezoek af te maken. Het beste is nog, geloof ik, het tegengestelde van een heilwens te uiten, in de geest van het vrolijke Hals- und Beinbruch, dat men bergbeklimmers of piloten uit de Eerste Wereldoorlog placht toe te voegen -ik weet niet meer precies welke categorie durfallen het hier betrof. Ik meen ook dat trapezewerkers elkaar de meest gecompliceerde verminkingen en hersenletsels toewensen voordat zij naar de nok van de circustent verdwijnen. Hoe dit ook zij, het principe zal hiermee duidelijk zijn geworden.Ik ben ervan overtuigd dat de laatstgenoemde soort heilwensen, of beter gezegd verwensingen, een veel krachtiger werking heeft dan de nu in zwang zijnde bemoedigende kreten, klopjes op de schouder, kneepjes in de wang of aaitjes over de bol. Een werking die ook goed te verklaren is.

Bij een op meewarige toon uitgesproken wens tot snel herstel van de bezochte, onder het overhandigen van de goedkoopste fruitmand die je kon vinden,zal het slachtoffer al gauw denken, niet zelden terecht, dat je maar wat staat te veinzen; dat de spreker inwendig een uitbundig leedvermaak koestert,of in gedachten reeds de grote koude pils voor zich ziet die hij zich als eerste werk na het verlaten van het ziekenhuis zal aanschaffen. Dit alles zal zijn laatste weerstanden slopen en de ziekte aanzienlijk verergeren.Veel beter is het eerst langdurig uit te weiden over het prachtige weer buiten waarin welgevormde vrouwen vrolijk rondstappen, over de goed geslaagde uitstapjes of vakantiereizen die je in deze aangename temperatuur hebt gemaakt, welke heerlijke maaltijden je de laatste tijd hebt genoten en welke opwindende tuinfeesten er de laatste weken zijn geweest, waarbij het je was opgevallen dat niemand naar het Welzijn van de patiënt informeerde.

 ‘Ach ja, uit het oog, uit het hart, moet je maar denken,’ dit is de afronding van dit deel van het gesprek. Hierna moet op venijnige of vergenoegde toon worden overgegaan op opmerkingen als: ‘Dit ziekenhuis zie ik je niet meer verlaten, althans niet lopend;’ of: ‘Je ziet er waarachtig nog weer slechter uit dan de vorige keer. Wist jij dat?’; of: ‘Ik ben altijd maar op het ergste voorbereid. Jij ook?’ Dit zal bij de patiënt een giftige reactie oproepen en het verlangen de spreker een figuur te laten slaan behoorlijk aanwakkeren. Blijft de bedlegerige toch nog volharden in zijn moedeloze blik uit het raam, suggereer dan ten overvloede een intensief overspelig gedrag van zijn vrouw of vriendin en vertel hemop speelse wijze dat verschillende belangrijke opdrachten intussen naar anderen zijn doorgespeeld. Tien tegen een grijpt hij dan verbeten naar zijn medicijnen, Hokt hele flessen tonicum naar binnen, snauwt doktoren en verplegend personeel op grove manier af zodat deze zich weer van zijn aanwezigheid bewust worden en de behandeling voortzetten, en binnen een paar dagen is hij als door een wonder weer op de been, tot grote vreugde van alle betrokkenen.
Zo zou het moeten gaan, maar eerlijk gezegd geloof ik dat mijn baanbrekende opvattingen in dezen nog maar beter even in de koelkast kunnen blijven. Want wat is er gebeurd? Enige dagen terug stond ik op de tram, op weg naar een in een ziekenhuis opgenomen figuur die ik met een bezoek zou gaan opmonteren. Juist had ik geestelijk de laatste hand gelegd aan bovenomschreven theorieën en stond tevreden voor me uit te kijken, allerlei grove beledigingen en verdachtmakingen repeterend en mijmerend over de roem die mij uit medische kringen ten deel zou vallen, toen een oude man naast me op het balkon plotseling aanving met kreunen, zweten en groen worden,om vervolgens door de knieën te zakken, naar adem te happen en met beide handen de tengere romp te omvatten. Ik begreep dat de man te kampen had met een falen van de zo essentiële werking der hartkleppen, terwijl ik ook een tijdelijk uitvallen van de afscheiding der alvleesklier mogelijk achtte. Tevens begreep ik snel dat me hier een prachtige gelegenheid werd geboden mijn pas ontworpen therapie aan de praktijk te toetsen.
De leken in de tram, die al direct begonnen met een ouderwets, op door mij afgewezen gronden berustend ach en-wee geroep, wist ik met een gebiedend gebaar op een afstand te houden. Afwachtend bleef men staan, waarschijnlijk in de mening dat ik deel uitmaakte der medische professie. Daarna stak ik de nu al grauw uitziende man een flink hart onder de riem door hem toe te snauwen: ‘Ik hoop van harte dat je erin  blijft, oude uitslover!’
Om hem weer helemaal op de been te helpen, en ook overwegend dat de aanval zijn gehoor kon hebben aangetast, kneep ik hem onder het uitstoten van een hatelijk lachje krachtig in de neus. De oude knapte er niet zichtbaar van op, maar zoiets heeft natuurlijk zijn tijd nodig. Maar als men nu dacht dat mijn optreden, psychologisch gezien toch zo uitgebalanceerd en vol fijne nuances, enige instemming oogstte bij de passagiers, dan moet ik bekennen dat ik hierin teleurgesteld werd. Beetgegrepen werd ik, vuistslagen en klappen kreeg ik, ruwe taal kreeg ik naar mijn hoofd geslingerd. Gelukkig stopte de tram juist bij een halte, zodat ik me door een razendsnelle aftocht aan dit primitieve volksgericht kon onttrekken.
Tot mezelf gekomen begreep ik met bitterheid dat alle mensen die met nieuwe, frisse ideeën aankomen zulke domme weerstanden ontmoeten;de geschiedenis der mensheid wemelt van de voorbeelden. Van de schrik heb ik me, eenmaal bij de patiënt aangekomen, maar weer op de nog steeds gebruikelijke, weerzinwekkend meelevende wijze gedragen. Op alle mogelijke manieren probeerde ik hem op te beuren, wijzend op allerlei fatale ziekten en complicaties die anderen hadden en hij niet. Veel kracht wenste ik hem toe en sterkte, er bijvoegend dat iedereen dag en nacht in gedachten bij hem was. Hartelijk overhandigde ik hem een op het laatste ogenblik gekocht kilo sinaasappelen, waarbij ik hem zei dat ik mezelf ook in het geheel niet goed voelde en een bezoek aan de dokter overwoog.En ik wist het wel, het hielp allemaal niets. Toen ik twintig minuten in deze trant had staan uitpakken, verzocht hij me geeuwend te vertrekken en vooral niet meer terug te komen, me de zak zuidvruchten weer toewerpend.


 Bob den Uyl, 1980



No comments: